Een kwestie van vallen en opgeven

Gepubliceerd op 14 november 2019 om 14:26

‘Alle kleuters mogen hun fiets versieren. Daarna fietsen zij met de versierde fiets over het schoolplein.’

Ik klikte de nieuwsbrief van school weg. Lichte stress zorgde voor een blos op mijn wangen. Fietsen… Dan moeten je kleuters dat wel kunnen. De autodidact van de twee is het gelukt om op te stappen en weg te fietsen op een zonnige zomerdag. Het andere exemplaar had een prangende hulpvraag die dag en wacht nog altijd op een antwoord. Mijn zoon en zijn fiets hebben elkaar nog niet echt gevonden. Dat ligt niet alleen aan hem, maar zeker ook aan mij.

Het lijken smoezen: geen tijd, geen geduld en geen handen vrij. Maar twee kleuters tegelijkertijd leren fietsen kan niet. Ik niet in ieder geval. Dat had ik al eens ervaren. Levensgevaarlijk. Voor hen, voor mij en voor de wereld om ons heen.

Genoeg redenen om het niet meer opnieuw te proberen. De nieuwsbriefstress zorgde er echter voor dat ik het toch nog een keer over ging doen. Alleen slechte moeders hebben immers kinderen die niet kunnen fietsen. Ik besloot een extra obstakel toe te voegen aan mijn dappere poging. Een peuter van bijna twee jaar. Altijd leuk voor erbij.

Om te voorkomen dat de kleine baas als haas voor de troepen uit zou lopen, moest hij in ieder geval achter slot en grendel in de kinderwagen. Die wagen is alleen een no-go-area voor iemand met een eigen mening en de spieren van een bodybuilder. Toen ik het plankende kind eindelijk tot scharnieren wist te dwingen, konden we de fietsen gaan zoeken in de schuur. Onder een dikke laag stof.

Loodzware kinderfietsen nam ik onder de arm. Ik zette ze buiten de poort en wendde me tot de kleinste die net zulk groot onrecht was aangedaan. Ik probeerde hem te sussen. En op dat moment bedachten de kleuters dat zij wel vast konden beginnen met oefenen. Tussen de geparkeerde auto’s op de oprit. Het ging net goed en eigenlijk was het best knap. Kennelijk kun je heel dicht langs een auto stunten zonder hem te raken.

Startklaar stonden ze verwachtingsvol op de stoep voor het huis. De stoep waarin eeuwenoude eiken probeerden hun voetjes boven de grond te wringen. Niet echt de ideale weg voor een beginnend fietser. Ik stelde voor dat de kleuters hun fiets zouden gebruiken als loopfiets tot we bij het gladde asfalt zouden zijn. Mopperend zetten zij hun voeten op de tegels en bewogen zich chagrijnig voort. Snelwandelend volgde ik met de nukkige derde die tevergeefs ‘lopuh, ooke lopuh’ bleef scanderen.

We naderden het aanlokkelijke fietspad. Oké, nu moest ik met een echt plan komen. Wie eerst? Het leek me het meest logisch om te starten met mijn dochter die het fietsen al redelijk goed onder de knie had. Ik hielp haar twee passen op weg en, ja hoor, daar ging ze. De trots straalde van haar af, maar die fierheid veranderde langzaam in blinde paniek. Toen ze tien meter verder was, ontdekten we allebei dat ze nog niet goed wist hoe ze moest remmen. Haar voetjes zochten de grond en haar zolen begonnen te smeulen.

Ik rende op haar af en was net op tijd om haar ontmoeting met het gladde, maar ook erg harde, asfalt te voorkomen. Snel legde ik uit hoe ze de volgende keer moest remmen en daarna rende ik terug naar Statler en Waldorf, die elkaar gevonden hadden in gesputter en gemor. De oudste was aan de beurt om een poging te wagen. Hij trapte alsof zijn leven ervan afhing. Wat feitelijk ook zo was. Elektrische fietsen, brommers en opgeschoten pubers scheurden rakelings langs hem af. Bij elk moment van onbalans kregen wij beiden een kleine hartverzakking. Dit schoot niet op.

Ik besloot naar een fietsloos paadje te gaan met het gepeupel. O, ja waarvan er één nog steeds ver op de achtergrond zat te mopperen. Bijna vergeten. De kleuters bleven staan, de peuter werd gehaald.

Het paadje ligt aan een vijver. Goed voor wat mentale druk. Wie uitwijkt, moet zwemmen. De peuter zette ik vijftig meter vooruit op de rem in de wagen als een bejaarde toeschouwer bij de Tour. Verbouwereerd keken twee blauwe oogjes mij aan toen ik hem de rug toekeerde en me weer bij het oefenpeloton voegde. Binnen een paar seconden flitste de vrouwelijke sprinter aan hem voorbij.

Met horten en stoten bereikte ook de ploeteraar de toeschouwer. Hij was vooral bezig met alles wat om hem heen gebeurde. Enthousiast zwaaide hij naar zijn kleine broer. Dat kostte mij mijn rug en mijn hart. Ik gooide alles in de strijd om zijn fiets een andere richting dan het water op te duwen. Daarna hield ik iets strakker de regie. Stukjes los, stukjes vast. Er zat progressie in maar de schoolpleinactiviteit werd een erg strakke deadline. Dat was overduidelijk. Maar wie niet waagt, die niet wint. Voor de laatste keer liep ik terug om de peuter op te halen.

Op dat moment stapte mijn zoon zelfverzekerd op zijn fiets, zette af en reed weg. Hij fietste! Zonder hulp! Drie seconden… Toen ging hij keihard tegen de vlakte. Knietjes open. Een trauma werd geboren op die mooie, zonovergoten dag die zo prachtig begon. Dieren verstopten zich in hun holletjes en donkere wolken verduisterden de zon. Met kapotte knieën en een gedeukt ego op de bagagedrager vertrokken we naar huis.

Ik nam mijn zoon bij de hand. Onder mijn andere arm tilde ik de fiets. Met mijn buik duwde ik de wandelwagen voort en ik schreeuwde nog richting de finish dat mijn dochter voorzichtig moest doen.

‘Lieverdje’, zei ik tegen de stuntman, ‘wil je niet op de step naar school?’ Zijn oogjes begonnen te stralen: ‘Ja, vet cool, mama, dat doet vast niemand!’ Zo is dat jongen. Met coolheid kom je ook een heel eind in het leven. Choose your battles.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.