Afgelopen weekend was het zover. De wagen volgeladen. En een optimaal gevulde achterbank. Eén kleuter links. Eén kleuter rechts. In het midden een baby als natuurlijke grens tussen de vijandelijke troepen. De wereldreis van drie kwartier kon beginnen. Op naar de Veluwe.
Bij het eerste stoplicht klonk van rechts de welbekende vraag: zijn we er al bijna? Er kwam een verrotte scheetlucht uit de linkerhoek. En de natuurlijke grens klaagde luidkeels over zijn benarde positie. Maar het kon mij niet deren. Heerlijk, zo’n minivakantie. Ik rook de bossen al. Door de scheetlucht heen. Vogeltjes om me heen. Kachel aan. De A50 was niet langer een plak asfalt. Het was de weg naar het paradijs.
Goedlachse beer Bollo stond zwaaiend bij de ingang. De slagboom opende en het huisje kwam in zicht. De eekhoorntjes zetten hun beste beentjes voor. Heel eventjes dacht ik aan mijn werk. En hoe fijn het was dat ik daar de komende vier dagen niet aan hoefde te denken.‘Gisteren zat ik rond deze tijd nog in overleg’, dacht ik vergenoegzaam.
Wat ik was vergeten, was dat mijn rust natuurlijk niet het centrale thema van het uitje was. Een heus activiteitenprogramma gooide roetpieten in het eten. Sinterklaas en zijn makkers kwamen op bezoek. En er was een ballenbak. Waar kleuters in spelen. En baby’s in verzuipen. Dus moest ik me als begeleider – met een baby onder mijn arm - door een veel te klein, laag gat met een viezig netje wurmen. In die gore ballenmassa. Ik voelde iets bij mijn voet. En het was geen bal. Het leek te bewegen. Niet over nadenken.
Niet veel later stond ik in die andere hel. Het zwembad. Snotneuzen aan mijn zijde. Kopjes onder. Kopjes Boven. ‘Mama, ik heb een beetje snot’. Holy crap. Wat een understatement. De glibberige, groene zeeslangen kozen het ruime sop. Via mijn schouders, langs mijn armen, tussen mijn vingers door. Ik probeerde uit solidariteit voor de andere badgasten de slijmerige slierten te vangen. Of in ieder geval richting het putje te dirigeren. Ik faalde. Een willekeurige vader iets verderop had meer geluk. Maar was onbewust bekwaam. Wild en argwanend voelde hij wat er zojuist aan zijn been was gaan hechten. ‘Kom, jongens, douchen!’, riep ik snel.
‘Gisteren zat ik rond deze tijd nog in overleg’, dacht ik weemoedig.
Maar ’s avonds zou ik wat me-time hebben. Voor het eerst in mijn leven betrad ik een bingovloer. Lekker bier drinken en ouwehoeren. Dat bleek dus niet de bedoeling. Cijfers bijhouden is een serieuze aangelegenheid. Geërgerde blikken maakten dat non-verbaal heel duidelijk. ‘Drie-en-dèèèèrtig.’ Zwijgend zette ik een kruisje. Na vier bitterballen, stak ik snackaugurkje in mijn mond. Of in mijn luchtpijp. Want dat is natuurlijk een heel goede plek voor augurken. Ik hoestte, proestte en vond bijna mijn dood op de bingovloer. Niet grappig. Aldus de anderen aanwezigen. Prijsloos dropen we af.
De volgende dag hadden ik en mijn team speurneuzen meer geluk. Op het vakantiepark waren 3 gouden pepernoten verstopt. Overal zochten we. Of eigenlijk ik. Zelfs in de ballenbak. Onder de grond in een veel te nauwe betonnen buis. En tussen de konijnen in het nachtverblijf. Aan de kant, konijn. Net toen we – of eigenlijk ik – teleurgesteld huisjeswaarts keerden, zei mijn schoonmoeder: ‘Ik denk dat er één ligt bij het huisje van Bollo.’
Mij leek dat te voor de hand liggend, maar we – of eigenlijk ik – had daar nog niet gekeken. En obsessief als ik was, opende ik het poortje. Op onze knieën struinden we het sprokkelhouten pad af. Niets. Onder het huisje. Niets. Maar toen. Een zonnestraal brak door en bracht een lichte glinstering teweeg in het struikgewas. Euforisch greep ik de noot en hield hem in de lucht. Dansend, springend, juichend stonden we daar. Twee kleuters en ik. Hallelujah! En toen drong het tot me door.
De gouden pepernoot. Een metafoor voor het leven. De dagelijkse zoektocht naar een doel. Het voelt soms als een sleur. Maar elke dag zitten er wel een paar gouden pepernoten tussen. Je moet alleen je ogen openhouden. Ze oprapen en in de lucht houden.
Ik vond er verschillende. Zelfs in de ballenbak. Het onbegrensde enthousiasme van een heel klein jongentje en 1000 ballen. En tussen het snot. De stralende kleutergezichtjes die voor het eerst zelf boven water bleven in het zwembad. En in de bingozaal. De buikpijn van het lachen door de eigenwijsheid van de snackaugurk. Maar ook op het werk. Een compliment van mijn manager. Tijdens een overleg.
‘Gisteren zat ik rond deze tijd nog in dat overleg’, denk ik tevreden.
De gouden pepernoot. Zoekt en gij zult vinden!
Reactie plaatsen
Reacties